onderwijs
uitgebreide versie
De overheid moet zorgen voor goed onderwijs. Het geven van onderwijs is echter voor iedereen in
Nederland vrij. De overheid stelt alleen eisen aan de kwaliteit ervan. Bovendien moet de overheid
zorgen voor voldoende openbaar onderwijs.
Bijna de hele 19de eeuw stond in het teken van de zogenoemde schoolstrijd, waarvan de inzet was:
moet de rijksoverheid naast de openbare (‘neutrale’) scholen ook de bijzondere scholen (op een
levensbeschouwelijke grondslag) bekostigen? Met name de liberalen verzetten zich daar jarenlang
tegen. In 1917, bij de totstandkoming van de ‘pacificatie’, kregen de voorstanders van financiële
gelijkstelling hun zin: religieuze (destijds katholieke en protestants-christelijke) scholen kregen
dezelfde financiële steun als openbare scholen.
Botsende vrijheden
Maar hoe verhoudt de vrijheid van onderwijs zich tot andere grondwettelijke rechten, bijvoorbeeld
tot artikel 1 (antidiscriminatiebepaling)? De vrijheid van onderwijs biedt niet-openbare scholen
immers de mogelijkheid hun eigen normen- en waardenstelsel uit te dragen. Zo worden
homoseksuele docenten op sommige scholen geweerd en krijgen leerlingen mogelijk een eenzijdig
wereldbeeld voorgeschoteld.
De vrijheid van onderwijs geeft verder, zo menen sommigen, met name islamitische scholen te veel
vrijheid om een afwijkend normenstelsel te onderwijzen.
Toelating leerlingen
Het openbaar onderwijs kent een waarborg voor toegankelijkheid voor alle leerlingen, zonder
onderscheid naar godsdienst of levensbeschouwing. Feitelijk kunnen openbare scholen geen
leerlingen weigeren. Het bijzonder onderwijs daarentegen mag aan ouders van leerlingen vragen de
grondslag en de richting van de school te onderschrijven. De vrijheid voor bijzondere scholen om
leerlingen of leerkrachten te weigeren, is dus veel groter. Bijkomend effect is dat zowel christelijke als katholieke scholen nauwelijks toeloop hebben van leerlingen van niet-Nederlandse herkomst.
De vraag is of de vrijheid van onderwijs in dit geval niet te veel vrijheid en rechten geeft aan
bijzondere scholen.
Toename van intolerantie
De huidige onderwijswet gaat terug naar de eerste grondslagen zo’n 200 jaar geleden (Schoolwet van
1806). Maar inmiddels is de samenleving volledig veranderd. De wet is behoorlijk verouderd en past
niet meer in de moderne geseculariseerde samenleving.
Onderwijsvrijheid is een relict uit de tijd waarin christendemocraten het in Nederland voor het
zeggen hadden. De huidige seculiere meerderheid wil er dus vanaf.
Klassieke christenen en moslims willen het huidige systeem behouden omdat het een instrument is
hun geloof te bestendigen, waarmee onderwijs een middel voor discriminatie en tegen
‘genderideologie’ is gebleken.
“Een tweedeling op het onwaarschijnlijke niveau van levensbeschouwing sloeg de Nederlandse democratie een goed deel van de twintigste eeuw uit het lood”
historicus Johan Snel
Vanuit het perspectief van protestants-christelijke en rooms-katholieke Nederlanders was de
financiële gelijkstelling een succes omdat ze de langdurige dominantie van de christendemocratie
inluidde (pas in 1994 trad het eerste kabinet zonder christendemocraten aan). En waar openbaar
onderwijs in de 19de eeuw de norm was, geldt dat ondertussen voor het bijzonder onderwijs: al vele
decennia bezoekt zo’n 60 procent van de kinderen in Nederland een school op protestants-
christelijke of rooms-katholieke grondslag, terwijl nog maar een slinkende minderheid zichzelf als
‘religieus’ bestempelt.
In de praktijk zijn de verschillen tussen de openbare scholen en scholen op christelijke of katholieke
grondslag niet zo groot, omdat de bijzondere scholen naast de leer van de bijbel ook de evolutieleer
enige ruimte geven. Echter met de komst van andere religies is die ‘religietolerantie’ in een ander
vaarwater gekomen.
Erdogan, de Turkse semi-dictator, heeft enige tijd geleden andere maatschappijvisies (seculiere
levensbeschouwingen, evolutieleer, wetenschap) in het onderwijs verboden omdat dat ‘slechts tot verwarring’ zou leiden.
In de jaren dertig van de vorige eeuw liet de onderwijsvrijheid ook de vestiging van enkele
Duitse scholen toe. Die moesten zich weliswaar naar de Nederlandse wet voegen, maar stelden de
leerlingen wel bloot aan nazistische indoctrinatie.
Ook FVD-voorman Baudet begint zich steeds openlijker uit te laten voor ‘eigen’ onderwijs. Onze kinderen zouden volgens Baudet blootgesteld worden aan ‘extreemlinks gedachtengoed’. Volgens een verslag in NRC over een bijeenkomst van FVD zei Baudet dat “de invloed van links gedachtegoed in het onderwijs”
een doorn in zijn (semi-fascistische) oog is. Volgens Baudet worden scholieren en studenten
blootgesteld aan “extreemlinkse’’ hoogleraren, docenten en lesmaterialen. Hij streeft een “culturele
transformatie” na. Dit doet denken aan de jaren ‘30 in nazi-Duitsland, maar dan gepolijst naar meer
verteerbare normen. “Alle culturele en maatschappelijke instituties in Nederland zijn in zeer hoge
mate geïnfiltreerd door linkse activisten”, aldus Baudet. “Wij moeten, heel langzaam, achter al die
bureautjes onze mensen zien te krijgen.’’
Banden met terreurorganisatie
In de huidige tijd genieten islamitische scholen protectie van artikel 23. Zij kunnen slechts door de
overheid worden aangepakt als het onderwijsniveau onder de maat is of als – zoals bij het Haga
Lyceum in Amsterdam – de school naar het oordeel van de onderwijsinspectie door wanbestuur
wordt geteisterd. Dat kan echter niet vanwege het uitdragen van een geloofsovertuiging die in strijd
is met de kernwaarden van de Nederlandse Grondwet.
Het kabinet meldde dat het Cornelius Haga Lyceum een bezoek van de onderwijsinspectie had
verhinderd. Ook meldde het kabinet dat op die school salafistische aanjagers actief waren en
kinderen denkbeelden probeerden mee te geven die ingaan tegen de rechtsstaat en tegen de
democratie. Bestuurders van de school werden verdacht van banden met een terreurorganisatie.
De gemeente eiste het vertrek van het schoolbestuur. Verschillende islamitische organisaties sloten
zich daarbij aan. Het kabinet kondigde onderzoek en wetswijziging aan.
Maar de school is nog open en het bestuur zit er nog.
Eveneens met rugdekking van artikel 23 menen enkele reformatorische scholen van de ouders een
verklaring te mogen verlangen waarin ze – in de geest van de school – homoseksualiteit afwijzen.
Daarmee hebben ze mogelijk een strafbaar feit gepleegd. Nadat de Kamer daar lastige vragen over
had gesteld, raakte minister Arie Slob verstrikt in de strijdigheid tussen de vrijheid van onderwijs en
de gelijkheidsbeginselen van Grondwetsartikel 1. Op seculier Nederland ging hiervan slechts de
aanmoediging uit om – niet voor het eerst – afschaffing van dat anachronistische artikel 23 te
bepleiten.
“Het is duidelijk dat de vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid met elkaar kunnen
botsen, zeker als mensen deze rechten tegen elkaar uitspelen”, erkent René de Reuver, scriba
(secretaris) van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).
Onderwijsidealen van schooldirecteuren en eigen interpretaties van onderwijswaarden kunnen
uitmonden in hobbyisme en persoonlijke opvattingen. De onderwijsvrijheid laat ruimte voor
experimenten van schoolleiders en ouders, ook die met een verkeerde afloop.
Als er sterke maatschappelijke aanwijzingen zijn dat het stelsel moet veranderen om dat te
voorkomen, zoals een groeiende tweedeling in de bevolking tussen kansarmen en kansrijken, kun je
daar als samenleving niet langer omheen.
“Mag je als jongen een vriendje hebben hier op school?” Die vraag stelde Tim Hofman in zijn
programma BOOS aan een directeur van een school uit Goes. Het antwoord? “Je mag wel homo zijn,
maar niet homo doen.”
School moet een fijne en veilige plek zijn, waar alle kinderen gelijke kansen krijgen en altijd zichzelf
mogen zijn.
Het reformatorische Hoornbeeck College in Amersfoort weigert een leerling omdat er bij hem thuis
televisie en internet zijn. Bovendien draagt zijn zusje een lange broek. De rechter heeft deze
handelwijze goedgekeurd vanwege de vrijheid van onderwijs (artikel 23). Sociaal & Groen vindt
dergelijke eisen niet meer van deze tijd.
Scholen met pedagogische achtergrond
Artikel 23 heeft ook de vestiging van scholen op een pedagogische grondslag mogelijk gemaakt. Er
zijn bijvoorbeeld Montessorischolen, Daltonscholen en Jenaplanscholen. Deze scholen kunnen
openbare scholen zijn, maar ook bijzondere scholen. In de praktijk blijken deze vormen van onderwijs
in een behoefte te voorzien, zijn er geen problemen met de kwaliteit en is het onderwijs, anders dan
bij levensbeschouwelijke scholen, gestoeld op pedagogische methodieken.
Gelijkheid in kansen en onderwijs
Een grote gelijkmaker kun je het Nederlandse onderwijs niet noemen. Geconfronteerd met zware
maatschappelijke problemen als kansenongelijkheid of polarisatie tussen bevolkingsgroepen,
problemen die met onderwijs waarschijnlijk voor een deel zouden kunnen worden opgelost, staat de
politiek nu grotendeels machteloos. Het zou kunnen helpen als de publieke waarden gelijkheid,
vrijheid en ontmoeting niet alleen in het openbaar onderwijs, maar aan alle Nederlandse scholen
verplicht worden gesteld. Maar dan moet artikel 23 worden afgeschaft.
Standpunt Sociaal & Groen
Art. 23 moet worden afgeschaft om vast te leggen dat niet de vrijheid van het schoolbestuur, maar
de vrijheid van kinderen voorop staat. Goed onderwijs en een veilige schoolomgeving moeten
grondwettelijk zijn vastgelegd. We moeten in de grondwet vastleggen dat we in Nederland streven
naar gelijke kansen en gelijk onderwijs voor alle kinderen.
De verplichtstelling voor openbaar onderwijs betekent geen inperking van de vrijheid van
meningsuiting van onderwijsgevend personeel of de leerlingen. Iedereen mag voor zijn of haar
levensovertuiging uitkomen. De keuze die Sociaal & Groen maakt betreft het onderwijsprogramma,
niet de persoonlijke overtuiging.
a) Er moet kwalitatief goed onderwijs worden geven waarbij elk kind gelijke kansen krijgt;
b) Er moet een acceptatieplicht komen. Kinderen mogen niet meer worden geweigerd door een
school, bijvoorbeeld op basis van geaardheid, afkomst of hoe hun ouders in het leven staan;
c) Elke school wordt verplicht om les te geven in burgerschap, artikel 1 van onze grondwet wordt
nageleefd en de waarden van onze democratische rechtsstaat worden meegegeven;
d) alle onder de leerplicht vallende of door de overheid gesubsidieerde scholen zijn verplicht een
politiek en levensbeschouwelijk neutraal openbaar onderwijs te geven;
e) kinderen kunnen geen ontheffing van de leerplicht meer krijgen op grond van een
geloofsovertuiging en scholen mogen geen leerlingen meer weigeren op basis van hun identiteit;
f) ten gevolge van de onder e) genoemde voorwaarde mag religiositeit of politieke voorkeur geen
onderdeel meer zijn van de selectie van onderwijsgevend personeel;
g) scholen zijn vrij een pedagogische onderwijsmethode te kiezen, zoals bijvoorbeeld
Montessorionderwijs, Jenaplan, Dalton- of de Vrije School. Dat is immers iets anders dan een
politieke of levensbeschouwelijke overtuiging.
h) vrijheid van onderwijs betekent voor Sociaal & Groen dat kinderen en leraren op school voor hun
politieke voorkeuren, geloof en geaardheid moeten mogen uitkomen en zich daar veilig bij moeten
voelen en zijn.
Publieke waarden
Goed seculier onderwijs, gelijke kansen voor kinderen en school als veilige plek zijn het waard om
grondwettelijk te worden vastgelegd en beschermd. Want de wijk waar je woont, van wie je houdt,
je religie of wie je ouders zijn, mogen nooit bepalend zijn voor je toekomst. School is een gelijk
startpunt voor ons allemaal.
Geloven in geesten, god(en), religies, fantasieën of andere theorieën is een privézaak. Als ouders hun kinderen wat anders willen vertellen dan hetgeen wordt gedoceerd, is dat een privéaangelegenheid.
Eenduidigheid in onderwijs, gelijke kansen, veiligheid en gelijkwaardigheid zijn voor Sociaal & Groen
publieke waarden.
Persoonlijk zie ik voor kinderen en de samenleving het voordeel niet van het aanbieden van privé-gedreven/gemotiveerd onderwijs, aangeboden in gebouwen betaald door ons allemaal. Je schrijft ‘niet gekleurd door ouders’, waarmee ik het eens ben, maar wil vervolgens wel door ouders voorgeschreven (want daar komt het op neer in de praktijk) aanvullend onderwijs. Ik heb persoonlijk geen bezwaar tegen religieus/levensbeschouwelijk onderwijs, maar beschouw dit als een strike privé-zaak waar de overheid geen enkele bemoeienis in mag en moet hebben.
Een tweede reden is dat wat mij betreft het aantal lesuren iets moet worden uitgebreid met maatschappijleer, digitaal onderwijs, Nederlands en Engels en sport & spel. Dat is al een verzwaring dus om daarbovenop nog privéonderwijs aan te bieden zal veel te belastend worden.
Je tweede deel vind ik daarom wel interessanter; je noemt kunstzinnige vorming, muziekonderwijs, dierverzorging, tuinbouw. Dat past prima in het uit te breiden pakket. Dat daarin een facultatief deel zit vind ik een goed idee, omdat daarmee ruimte wordt geboden voor persoonlijke ontwikkeling (keuze kind).
Fijn standpunt.
Onderwijs is een recht voor elk kind.
Onderwijs moet gelijk zijn voor elk kind, niet gekleurd door overtuigingen van ouders.
Ik wil wel als optie toevoegen dat elke school naast het openbare lesaanbod een aanvullend lesaanbod zou moeten kunnen bieden. Na schooltijd en op kosten van de deelnemers.
Een school kan dan islamitische, hindoeïstische, katholieke of antroposofische lessen aanbieden. Maar nooit met onderwijzers van de betreffende school, om de onafhankelijkheid van het onderwijs niet te compromitteren. Uiteraard kan dat extra aanbod ook gericht zijn op zaken die niets met levensovertuiging te maken hebben. Vaardigheden, kunstzinnige vorming, muziekonderwijs, dierverzorging, tuinbouw, bedenk wat.
Les van 8 tot 14u, met ontbijt en lunch. 14.15 tot 17 u facultatieve educatie. Ouders besparen eventueel op voor-, naschoolse opvang dat stimuleert extra programma’s. Maar dan wellicht maar 4 dagen school. Als niet elke school dezelfde extra schoolvrije dag hanteert, levert dat in de omgeving geen opvangdruk op die ene dag.
Overigens wil ik in het kader van basisonderwijs ook wijzen op het systeem in Finland, erg verfrissend.